Aandachtspunten bij een compleet rantsoen


Menging

Een “homogene” menging is belangrijk omdat dit de koe verhindert te selecteren in het rantsoen. Hiertoe alsook om de voederopname te bevorderen is het noodzakelijk dat lang ruwvoeder verkleind wordt. “Overdreven” verkleining en menging is dan weer te mijden omwille van het risico op een verlaagde structuurwaarde en voederopname.


Eiwitvoorziening
Zoals reeds gezegd, kan door de stabielere pensfermentatie de OEB van het rantsoen wat lager ingesteld worden. Daarentegen is het verdedigbaar iets meer DVE te voorzien dan wat de gemiddelde koe van de groep nodig heeft. We weten dat een eiwittekort vlug aanleiding geeft tot een gedrukte melkproductie. De productiefste koeien van de groep nemen te weinig voeder op waardoor ze tijdelijk moeten teren op hun reserves. De eiwitreserve is echter merkelijk kleiner dan de energiereserve. Bij energietekort wordt bovendien (meer) voedereiwit verbruikt als energiebron. Daarenboven is de DVE-behoefte per kg melk of per eenheid eiwitproductie hoger naarmate de melk(eiwit)productie hoger is. Weliswaar hebben de productiefste koeien vaak eerder een wat lager melkeiwitgehalte.  Ook omwille van de hoger vermelde invividueel verschillende vet/eiwit verhouding van de melk, is het geraadzaam wat meer DVE te voorzien.

Structuurvoorziening
De minimale structuurwaarde van het rantsoen moet gericht zijn op de dieren uit de groep met de hoogste structuurbehoefte ; dit zijn deze in 1e, 2e of 3e lactatie met de hoogste melkproductie.

Kwaliteit ruwvoeders
De productiefste koeien van de groep krijgen bij TMR te weinig KV. De weerslag hiervan op de melkproductie is het kleinst naarmate het gehele rantsoen van betere kwaliteit is. Deze laatste wordt vooral bepaald door het aandeel KV en KV-achtigen in het rantsoen en door de RV-kwaliteit. Het gebruik van (zeer) goede ruwvoeders is een eerste voorwaarde voor een succesvolle toepassing van gemengd voederen bij hoogproductief melkvee. Goede ruwvoeders hebben sowieso een hogere voedingswaarde en een hogere opneembaarheid.  Maar daarenboven is de verdringing door krachtvoeder groter bij betere ruwvoeders. Omgekeerd betekent dit dat een KV-tekort dan in grotere mate gecompenseerd wordt door een verhoogde ruwvoederopname.

Productiegroepen
Om voedertechnische redenen gaat de voorkeur naar groepsindeling op basis van de melkproductie. Hierbij is het echter geraadzaam al de pas gekalfde koeien tijdelijk (bvb. eerste + 2 maanden) bij de productiefste groep te brengen. Dit verantwoordt zich door het lager voederopnamevermogen in het begin van de lactatie en het stelt de koe in staat haar productiepotentieel tot uiting te brengen.
De melkproductievork binnen de groep wordt best beperkt tot hoogstens 15 kg melk. Door de lagere voederopname en de nodige groeitoeslag bij 1e lactatiedieren, worden de groepsgrenzen voor deze ongeveer 4 kg melk (afhankelijk van de leeftijd en het lactatiestadium) lager ingesteld dan voor de oudere dieren. Concreet betekent dit dat wanneer een groep wordt gemaakt met melkproducties tussen 25 en 40 kg bij oudere koeien, deze grenzen + 21 en 36 kg worden voor 1e lactatiedieren. Eventueel zou men de grenzen voor dieren in 2e lactatie met 1 à 2 kg kunnen verlagen.

Aantal voederbeurten
Ondanks het feit dat het voederen telkenmale aanzet tot eten, is het nog niet aangetoond dat meerdere voederbeurten per dag aanleiding zou geven tot een hogere voederopname en/of een hogere melkproductie. Er zijn zelfs indicaties dat 1 voederbeurt per dag of zelfs per 2 dagen (op voorwaarde dat er geen broei optreedt) zoniet beter, dan toch minstens even goed is als frequenter voederen. Men zou dit verklaren door het feit dat bij frequent voederen er telkens enige ongerustheid ontstaat in de kudde, zelfs voorafgaand aan het voederen omdat de koe de voedertijdstippen min of meer kent. Het hoeft geen betoog dat minder voederbeurten bij voorraadvoedering van een TMR, gepaard gaat met meer rust bij de dieren. Over dit aspect kan met betrekking tot de dierprestaties, momenteel nog geen uitsluitsel gegeven worden.