De maximale hoeveelheid bieten in het melkveerantsoen wordt vooral bepaald door de suikerlimiet in het totaal rantsoen. Alhoewel er hiervoor geen wetenschaperspulpelijk gestaafde normen zijn, is het aan te bevelen 150 g suiker per kg DS in het totaal rantsoen niet te overschrijden. Doet men dit wel, dan wordt er overmatig boterzuur in de pens gevormd, wat het melkvetgehalte extra verhoogt en een risico inhoudt op een gedrukte melkproductie. Dit impliceert dat men ook een idee moet hebben van het suikergehalte van de andere voedermiddelen. Neem hierbij aan dat maïskuil geen suiker bevat, dat krachtvoeder geen constant suikergehalte heeft, maar dat men geen grote fout zal maken wanneer men hiervoor 70 g per kg DS inzet (± 60 g/kg), en dat de gangbare voederbieten ± 600 g suiker per kg DS inhouden. Voor graskuil kan dit gehalte sterk variëren, omdat dit geenszins constant is in het uitgangsgras en het suiker gedeeltelijk gefermenteerd wordt tijdens de bewaring. Deze fermentatie is groter naarmate het gras minder droog is, waardoor het suikergehalte hoger is naarmate de voordroogkuil droger is. In tabel 3 wordt een realistisch voorbeeld gegeven waarbij met 3,5 kg DS uit voederbieten (= 25 kg bieten met 14 % DS) het suikergehalte van het totaal rantsoen beneden de limiet van 150 g per kg DS wordt gehouden. Zelfs wanneer het krachtvoer en/of de voordroogkuil iets meer suiker zouden bevatten, komt men nog niet in de problemen. Vaak ligt de grens voor voederbieten tussen 3,5 en 4,0 kg DS. In het begin van de lactatie mag men deze limiet zeker niet overschrijden. Immers, boterzuur (uit suiker) is een ketolichaam wat bij grotere hoeveelheden het risico op slepende melkziekte zou doen toenemen.
Kan men suikerbieten vervoederen ?
Daar de meeste voederbietrassen gevoelig zijn voor Rhizoctonia-aantasting, rijst al eens de vraag of suikerbieten (SB) een alternatief kunnen zijn voor voederbieten. Als men rekening houdt met enkele kleine verschillen tussen voederbieten en suikerbieten, kan men zonder problemen suikerbieten vervoederen. Vooreerst bevatten suikerbieten wat meer suiker. Stel dat dit gehalte 100 g hoger ligt (700 i.p.v. 600 g/kg DS), dan zou van suikerbieten 3 kg DS (≈ ± 12 kg) mogen verstrekt worden om evenveel suiker aan te brengen als met de 3,5 kg DS uit voederbieten in het voorbeeld uit tabel 3. Voorts zijn suikerbieten vaak wat meer verontreinigd met grond (meer as) waardoor de voederwaarde van de DS iets lager is. Een lager RE-gehalte heeft een klein effect op de DVE-waarde en maakt de OEB nog wat negatiever. Suikerbieten zijn harder waardoor deze moeten gesneden worden.
Mengkuil van maïs met bieten
Perspulp kan men jaar-in-jaar-uit voederen, verse voederbieten niet. Door (voeder- of suiker-)bieten samen met maïs in te kuilen, kan men de bieten in principe onbeperkt bewaren en bijgevolg ook tijdens de zomer vervoederen. Door samen met maïs in te kuilen kunnen de bieten niet meer bevriezen noch rotten en schakelt men het extra werk uit dat nodig is om verse bieten te vervoederen. Tijdens de kuilfermentatie wordt de aanwezige suiker in de bieten bijna volledig omgezet, waardoor men vermoedelijk meer bieten kan verstrekken.
Onderzoek dat gedurende meerdere jaren op het ILVO werd uitgevoerd met mengkuilen van maïs en voederbieten heeft aangetoond dat:
- dergelijke mengkuilen zeer goed bewaren, al brengt men wat grond in de kuil. Suiker is immers een goed bewaarmiddel.
- ingekuilde bieten hun hoge verteerbaarheid behouden.
- het asgehalte tegenover zuivere maïskuilen iets hoger is, waardoor de VEM-waarde van mengkuilen nauwelijks hoger is dan van zuivere maïskuilen.
- ingekuilde bieten een iets lagere opneembaarheid hebben dan verse bieten.
- dergelijke mengkuilen de melkproductie en het vetgehalte verhogen, terwijl het melkeiwitgehalte onveranderd blijft.